
Voor het woordfestival Memento 2019 werkte ik opnieuw samen met beeldend kunstenaar Bram Terryn. We maakten een installatie en performance waarin emotie en reflectie centraal staat. Na diep graven in onze eigen angsten, luisteren naar Amenra, ontstond een ‘houten box’ en een verhaal over een loodvergiftiging.
tekst LOOd:
De aarde breekt open. Ik spring van scheur tot scheur. Als een volleerde
hordeloper bereik ik de andere kant Mijn oren kraken alsof mijn
trommelvliezen ieder moment uiteen kunnen spatten. Uit de scheuren
komt een dikke mist opzetten. Ze drijft naar het middelpunt van de
horizon. Alles wordt naar het midden gezogen. Alles buiten mezelf.
Piep. Piep. Piep. Mijn mond smaakt zoet. Fel licht probeert doorheen mijn
oogleden te breken. Wanneer ik me op mijn zij wil draaien voelt de matras
vreemd aan. Zachter. Smaller. Mijn hoofd verzinkt in het hoofdkussen.
Piep. Piep. Piep. Het tempo versnelt.
Het licht is verdwenen. Opgeslokt door de grote kraters. Ik probeer de
contouren van het landschap te vangen. Een herkenningspunt te vinden.
De horizon is verdwenen. Ik draai rond mijn as, probeer nuances in het
zwart te zien. Evengoed kan ik mijn ogen sluiten. De druk op mijn
trommelvliezen neemt af. Het is muisstil, alsof ik een vacuüm gezogen
ben. Ik proef een bittere geur. Vluchten. Weg van hier. Mijn lichaam
neemt het van me over. Ik plant mijn voeten harder in de grond, maar
alles blijft gedempt.
Handen drukken me naar beneden. Grijpen naar mijn voeten. Mijn armen.
Mijn borstkas. Riemen worden over mij heen gespannen. Stemmen in de
verte. ‘Kalm blijven’. Alsof iemand ooit kalmer geworden is door zo’n
bevel. Een koud voorwerp prikt in mijn hals. Piep. Piep. Piep. Piep. De
stemmen versmelten Een warme gloed drapeert zich over mijn lichaam.
Nestelt zich in mijn hoofd.
De zwarte nevel trekt weg. Een groene vlakte omringd door water spreidt
zich voor me open. In de omtrek is geen boom te bespeuren. Alleen maar
gras dat meedeint op de wind. Het monotone landschap brengt met tot
rust. Op één van de kliffen staat een klein huis, met de deur op een kier.
Uit beleefdheid bel ik aan, maar zonder het antwoord af te wachten ga ik
naar binnen. De klink voelt vertrouwd aan. Vanuit de woonkamer klinkt
muziek, toch weet ik dat er niemand in huis is. Ik voel het. De haartjes op
mijn rug staan recht. De salon staat in een perfecte hoek van negentig
graden. Nergens is een achtergelaten rekeningetje of kous te vinden. De
geur van leven ontbreekt. Wanneer ik een laagje stof van de kader blaas,
glipt hij tussen mijn vingers. Onder scherven ligt een foto van mij en haar.
Een vreemde man schijnt met een lampje in mijn ogen.
‘Kunt u zich jouw naam herinneren?’
Wat voor een vraag is dat. Natuurlijk kan ik mijn naam herinneren.
‘Meneer hoort u mij?’
Hij blijft zijn vraag herhalen. Ik volg zijn blik naar de machine naast mijn
bed. 140/90. Wat de cijfers betekenen weet ik niet. Geconcentreerd
schrijft hij de gegevens van het toestel over. Het is nu pas dat ik besef dat
de vreemde man een dokter is.
‘Waarom ben ik hier?’
Hij geeft geen krimp. Antwoord niet op mijn vraag. Zonder een woord
verlaat hij de kamer. Ik roep. Het blijft stil.
Een voor een probeer ik de afgelopen dagen in mijn hoofd af te spelen.
Waar was ik gisteren? Wat heb ik gedaan? Het enige beeld dat ik mij voor
de geest kan halen is mijn atelier. Wanorde. Over de ganse vloer liggen
hamers, beitels, tangen, veilen verspreid. De lamp aan het plafond is
stukgeslagen. Een dampwolk hangt in het midden van de ruimte, terwijl
mijn mondmasker op haar plaats aan de muur hangt. Wat is er gebeurd?
De herinnering vervaagt tot er alleen sirenes en blauwe zwaailichten
overblijven.
‘Goedemorgen meneer’.
Een jonge verpleegster staat aan mijn bed. De wallen onder haar ogen
kleuren donkerblauw. Ze controleert de apparaten en de zakken die naast
het bed hangen.
‘Welke dag zijn we vandaag?’
Verrast kijkt ze me aan, alsof er zich een wonder heeft voorgedaan.
‘Ik ga even de dokter halen’.
De vreemde man die eerder aan mijn bed stond, verschijnt in de
deuropening. Zijn mondhoeken krullen omhoog. Hij heeft van die kuiltjes
in zijn wangen waar Hannah zo van houdt.
‘Hoe voelt u zich?’
Het is nu pas dat ik besef hoe log mijn lichaam voelt. Ik probeer mijn hoofd
op te richten om de dokter beter aan te kijken. De spieren in mijn nek en
buik trillen. Met een zachte plof laat ik me terug in het hoofdkussen
vallen. De dokter maant me aan om het rustig aan te doen.
‘U heeft een week in coma gelegen.’
De kleuren van de televisie doet mijn hoofd uiteen splijten. Om mijn
gedachten te ordenen zoek ik een notitieboekje. Schrijven schept orde.
Het nachtkastje is leeg. Wanneer ik op het rode knopje wil duwen, klinkt
er een zacht geklop. Mijn teleurstelling is groot wanneer ik mijn moeder in
de deurpost zie verschijnen. Ze glimlacht, zoals alleen een moeder kan
lachen naar een ziek kind. Het doet me ongemakkelijk voelen. Moeder ziet
me nog steeds als haar kleine jongen
‘Hoe gaat het jongen?’
‘Goed’ lieg ik.
Moeder vertelt over het land en vader. Over het oogsten van de
aardappelen. Over thuis. Hoe Marianne nog steeds een tang blijft. Op
geen enkel moment kijkt ze me in de ogen. We dansen allebei rond die
ene vraag, tot ik uiteindelijk de moed in mezelf vind om ze te stellen.
‘Waarom is Hannah mij niet komen bezoeken?’
Ze buigt haar hoofd naar beneden. Zenuwachtig draait ze haar handen om
elkaar.
‘Weet je dat niet jongen?’
Meteen besef ik dat ik het antwoord wel weet, maar niet wil dat het
antwoord werkelijkheid is. Hannah mag niet dood zijn. Mijn hele lichaam
begin te schokken. Het bed veert op en neer. Dokters rennen de kamer
binnen. De naald verdwijnt in de katherder.
Ik zweef tussen bewustzijn en slaap. Wanneer ik mijn ogen sluit komen de
kubussen op mij af. Rakelings flitsen ze langs mijn lijf. Dan begint het
vallen. De matras drukt niet meer tegen mijn rug. De machine naast mij
piept onregelmatig. Ik wil uit bed stappen, de grond onder mijn voeten
voelen, maar de riemen houden mij tegen. Uit ervaring weet ik dat ik me
moet overgeven aan de slaap. Dan stopt het vallen automatisch. Mijn lijf
weigert instinctief. Hannah waar ben je? Hannah? Hannah, vang mij op.